© Janusz Leon Wiśniewski

  © vert. Jan van Steenbergen

 

 

 

EENZAAMHEID OP HET NET

@1

NEGEN MAANDEN EERDER...

 

Van alle Berlijnse stations is het aantal mensen, die zelfmoord plegen door voor de trein te springen, het grootst op perron 11, spoor 4, van station Berlijn-Lichtenberg. Dat zeggen de officiële, altijd scrupuleuze Duitse statistieken. Dat is ook wel te zien wanneer men op een bankje zit bij het vierde spoor van perron 11. De rails glinsteren er veel feller dan op andere perrons. Het veelvuldige gebruik van de noodremmen zorgt ervoor, dat zij altijd in vers geslepen staat verkeren. Bovendien is de betonnen onderlaag, die normaal gesproken vuil en donkergrijs is, over de gehele lengte van perron 11 op sommige plekken veel lichter van kleur dan op andere – soms zelfs bijna wit. Op deze plekken heeft de onderhoudsdienst van het station sterke reinigingsmiddelen moeten gebruiken om de bloedvlekken van aan stukken gereten en door de lokomotieven en wagons meegesleepte lichamen op te ruimen.

Lichtenberg is een van de meest afgelegen stations van Berlijn en is bovendienst het meest verwaarloosde. Wie zich op station Berlijn-Lichtenberg van het leven berooft, krijgt de indruk een vieze, grauwe wereld achter zich te laten, een wereld van urinestank en afgebladderde muren, die vol is van gejaagde, sombere of zelfs wanhopige mensen. Het voorgoed verlaten van zo’n wereld is een stuk gemakkelijker.

De stenen trap naar perron 11 is de laatste in een tunnel, die van de stationshal naar de transformatorruimte loopt. Het vierde spoor is het meest afgelegen spoor van het gehele station. Wanneer iemand in de stationshal van station Berlijn-Lichtenberg besluit er een eind aan te maken door voor de trein te springen, heeft nog het langst te leven wanneer hij dat op het vierde spoor van het elfde perron doet. Daarom kiezen zelfmoordenaars dan ook bijna altijd voor het vierde spoor van het elfde perron.

Op het perron bij het vierde spoor staan twee houten bankjes, die met graffity zijn bedekt en waar vele messen hun sporen in hebben achtergelaten. Met reusachtige schroeven staan zij verankerd in de betonnen vloer. Op het bankje aan de kant van de ingang zat een uitgemergelde, onwelriekende man. Hij leefde al jaren op straat. Hij bibberde van kou en angst. Hij zat daar, zijn voeten in een onnatuurlijke positie gedraaid en zijn handen begraven in de zakken van een gescheurd en bevlekt nylonjack, dat op diverse plaatsen met geel plakband was opgelapt en waarop met blauwe letters de tekst Just do it stond geschreven. Hij rookte een sigaret. Naast hem op het bankje stonden een paar lege bierblikjes en een lege vodkafles. Naast het bankje stond een plastic Aldi-tas, waarvan de gele kleur al lang was weggesleten, met daarin zijn hele hebben en houden. Een deken met op verschillende plekken brandgaten erin, een paar injectiespuiten, een tabaksdoos, pakjes vloei, een album met foto’s van de begrafenis van zijn zoon, een blikopener, een doosje lucifers, twee pakken methadon, een boek van Remarque met koffie- en bloedvlekken erop, een oude leren portefeuille met daarin vergeelde, gescheurde en opnieuw geplakte foto’s van een jonge vrouw, zijn bul van de universiteit en een bewijs van goed gedrag. Op die avond bevestigde de man aan een van de foto’s van de jonge vrouw met een paperclip een brief en een biljet van 100 mark.

Hij zat te wachten op de trein van Berlijn-ZOO naar Angermünde. Die van twintig over twaalf ’s nachts. Een sneltrein, reserveren verplicht, met een Mitropa-restauratiewagon bij de eerste klasse. Die trein stopt nooit op station Lichtenberg, maar scheurt met hoge snelheid over het vierde spoor om vervolgens in de duisternis te verdwijnen. Hij heeft twintig wagons. In de zomer zelfs meer. De man wist dat allang. Hij was al vele malen naar deze trein komen kijken.

De man was bang. Toch was de angst die hij vandaag voelde van een heel andere orde. Deze angst was universeel, algemeen bekend, grondig bestudeerd en had een naam. Hij wist precies waar hij bang voor was. Het ergste is angst voor iets wat men niet kan benoemen. Tegen angst die geen naam heeft is helemaal niets te doen, zelfs niet met een injectiespuit.

Vandaag was hij voor de laatste keer op het station. Hierna zou hij nooit meer eenzaam zijn. Nooit. Eenzaamheid, dat was het ergste. Terwijl hij op die trein zat te wachten, was hij rustig en in vrede met zichzelf. Bijna blij.

Op het tweede bankje, achter de kiosk waar kranten en drankjes werden verkocht, zat een andere man. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten. Zo rond de zevenendertig à veertig jaar. Hij was gebruind, rook naar dure eau de cologne, droeg een zwart wollen colbert, een lichte broek van een chique merk, een open, olijfkleurig overhemd en een groene stropdas. Naast het bankje had hij een metalen koffer neergezet, vol etiketten van luchtvaartmaatschappijen. Hij zette de laptop aan, die hij uit een zwarte lederen tas te voorschijn had gehaald, maar haalde hem daarna direct van zijn schoot en zette hem naast zich op het bankje neer. Het beeldscherm flikkerde in de duisternis. De grote wijzer van de klok boven het perron passeerde de twaalf. Het was nu zondag, 30 april. De man liet zijn hoofd op zijn handen rusten. Hij sloot de ogen. Hij huilde.

De man op het bankje bij de ingang stond op. Hij greep naar zijn plastic tas. Hij vergewiste zich ervan, dat de brief en het bankbiljet in zijn portefeulle zaten, nam een zwart blikje bier en begaf zich in de richting van het einde van het perron, tot vlakbij de semafoor. Die plek had hij al veel eerder uitgekozen. Hij liep langs de drankenkiosk en toen zag hij hem. Hij had er niet op gerekend dat er na middernacht op het elfde perron nog iemand anders zou zijn. Hij was hier altijd alleen. Een gevoel van onrust, maar iets anders dan angst, maakte zich van hem meester. De aanwezigheid van die andere man schopte zijn hele plan in de war. Hij wilde helemaal niemand ontmoeten op weg naar het einde van het perron. Het einde van het perron... dat zou werkelijk het einde zijn.

Plotseling voelde hij de behoefte om afscheid te nemen van die ander. Hij liep naar het bankje toe. Hij schoof de computer opzij en ging vlak naast hem zitten.

– Makker, drink je een slok bier met me? Een laatste slok. Doe je dat? – vroeg hij, terwijl hij zijn dij aanraakte en het blikje bier in zijn richting hield.

 

HIJ: Het was even na middernacht. Hij boog het hoofd en voelde, dat hij zijn tranen niet kon bedwingen. Al heel lang had hij zich nooit zo eenzaam gevoeld. Dat kwam door die verjaardag. In de hektiek van alledag wist het gevoel van eenzaamheid hem al enkele jaren slechts zelden te bereiken. Een mens is alleen eenzaam, wanneer hij daar tijd voor heeft. Hij had geen tijd. Hij organiseerde zijn leven zodanig, dat hij die tijd ook nooit kreeg. Projecten in München en in de Verenigde Staten, zijn promotie en zijn colleges in Polen, wetenschappelijke conferenties, publicaties. Nee, in zijn biografie was de laatste tijd geen ruimte meer voor mijmeringen over eenzaamheid, voor zelfmedelijden of voor het soort zwakke momenten dat hij hier nu beleefde. Hier, op dit grijze verlaten station, veroordeeld tot nietsdoen, kon hij niets anders meer verzinnen om te vergeten, en de eenzaamheid bekroop hem als een aanval van astma. Dat hij hier een niet geplande pauze moest nemen, dat was gewoon een vergissing. Een doodordinaire, banale, zinloze vergissing. Net een drukfout. Voor zijn aankomst op Berlijn-Hegel had hij op het Internet nog naar de dienstregeling gekeken en daarbij over het hoofd gezien, dat treinen van Berlijn-Lichtenberg naar Warschau alleen op werkdagen reden. En nu was de zaterdag nog maar pas voorbij. Het kon hem moeilijk worden aangerekend, dat hij het niet had gemerkt. Het was tenslotte vroeg in de ochtend geweest en daarvoor had hij ruim een halve dag in het vliegtuig uit Seattle gezeten, een vlucht die direct aansloot op een week van werken zonder enige adempauze.

Rond middernacht jarig zijn op station Berlijn-Lichtenberg. Krankzinnig. Was hij hier soms met een soort missie terechtgekomen? Deze plek had uitstekend kunnen dienen als decor in een film, natuurlijk in zwart-wit, over de zinloosheid, de grijsheid en de kwellingen van het leven. Hij was er zeker van, dat Wojaczek hier op dit moment zijn duisterste gedicht had kunnen schrijven.

Zijn geboortedag. Hoe was hij geboren? Hoe was het gegaan? Hoeveel pijn had ze gehad? Wat ging er door haar heen zij toen die pijn voelde? Zulke vragen had hij haar nooit gesteld. Waarom eigenlijk niet? Gewoon zoiets als: "Mamma, deed het erg pijn toen ik werd geboren?"

Vandaag wilde hij dat weten, maar toen ze nog leefde was de gedachte nooit bij hem opgekomen.

Nu was ze er niet meer. En de anderen ook niet. Alle belangrijke mensen waar hij van had gehouden, waren dood. Zijn ouders, Natalia... Hij had niemand. Niemand die belangrijk voor hem was. Hij had alleen nog maar projecten, conferenties, afspraken, geld en soms wat erkenning. Wie wist überhaupt dat vandaag zijn verjaardag was? Wie maakte het iets uit? Wie hield er rekening mee? Zou er vandaag ook maar iemand aan hem denken? En toen kwamen de tranen, die hij niet langer meer binnen kon houden.

Opeens voelde hij hoe iemand hem aanstootte.

– Makker... Drink je een slok bier met me? Een laatste slok. Doe je dat? – hij hoorde een schorre stem.

Hij keek op. Bloeddoorlopen, angstige ogen in veel te grote kassen in een uitgemergeld, met haar begroeid en met wonden bedekt gezicht keken hem smekend aan. In de uitgestrekte, trillende hand van de man die naast hem zat, zag hij een blikje bier. De man zag zijn tranen, schoof een stukje van hem weg en zei:

– Hoor eens, vriend, ik wil je niet storen. Dat was niet mijn bedoeling, echt niet. Ik hou er zelf ook niet van wanneer iemand zich tegen met mij aanbemoeit terwijl ik huil. Ik ga al. Huilen, dat moet je in alle rust doen. Alleen dan heb je er plezier van.

Hij greep hem bij zijn jas om hem tegen te houden. Hij nam het blikje uit zijn hand en zei:

– Je stoort mij helemaal niet. Echt waar, je hebt er geen idee van hoe graag ik met jou wil drinken. Ik ben al een paar minuten jarig. Loop nou niet weg. Ik heet Jakub.

En toen deed hij iets, wat hem op dat moment als volkomen natuurlijk toescheen en waartegen hij onmogelijk weerstand kon bieden. Hij trok die man naar zich toe en omarmde hem. Hij legde zijn hoofd op de schouder van het gescheurde nylonjack. Zo bleven zij een ogenblik zitten en voelden, dat er iets feestelijks aan de gang was. Op een gegeven moment werd de stilte doorbroken door een trein, die met veel herrie langs het bankje raasde, waarop zij omhelsd zaten. Op dat moment kromp de andere man ineen als een angstig kind, hield hem nog steviger vast en zei iets dat verloren ging in het lawaai van de voorbijrazende trein. Een ogenblik later voelde hij schaamte. De andere man had kennelijk datzelfde gevoel, want plotseling trok hij zich los, stond op en liep zonder een woord te zeggen in de richting van de trap naar de tunnel. Bij een van de metalen vuilnisbakken bleef hij even staan, nam een stuk papier uit zijn plastic tas, verfrommelde het in zijn hand en gooide het erin. Een ogenblik later verdween hij in de tunnel.

– Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag, Jakub – zei hij hardop en nam de laatste slok uit het blikje, dat die andere man naast zijn flikkerende computer had neergezet.

Het was slechts een moment van zwakheid geweest. Een aritmie van het hart, die inmiddels voorbij was. Hij ging rechtop op het bankje zitten en nam zijn mobiele telefoon uit zijn tas. Hij haalde ook een Berlijnse krant te voorschijn, die hij ’s ochtends had gekocht, en vond een advertentie van een taxibedrijf. Hij koos het nummer. Hij borg zijn computer op, trok zijn koffer met veel herrie over het hobbelige perron en begaf zich naar de tunnel, die eerst naar de stationshal en uiteindelijk naar de uitgang leidde.

Hoe was het ook weer? Wat had hij precies gezegd? “Huilen, dat moet je in alle rust doen. Alleen dan heb je er plezier van...”

 

ZIJ: Al heel lang had geen man ooit zo zijn best gedaan om haar een goed humeur te bezorgen, haar het gevoel te geven dat zij aantrekkelijk was, en de beste drankjes voor haar te bestellen.

– Geen mens zal ontkennen, dat Assepoester een uitzonderlijk trieste jeugd heeft gehad. Gemene stiefzusters, meer werk dan zij aankon en een afschuwelijke stiefmoeder. Los nog van het feit, dat zij zich wel had kunnen vergiftigen bij het opruimen van de as uit de haard, had ze ook nog eens geen MTV – zei de jonge man, die tegenover haar aan de bar zat, en barstte in lachen uit.

Hij was enkele jaren jonger dan zij. Zeker niet ouder van vijfentwintig. Knap. Volmaakt elegant. Lang had zij geen man gezien die zich zo harmonieus wist te kleden. Dat was het precies. Harmonieus. Hij was even elegant als de prachtige maatpakken die hij droeg. Alles in hem paste bij elkaar. De geur van zijn eau de cologne paste bij de kleur van zijn das, de kleur van zijn das paste bij de kleur van de steentjes in de gouden manchetknopen van zijn smetteloze witte overhemd. Zijn gouden manchetknopen – wie draagt die dingen tegenwoordig nog? – pasten qua grootte en kleurtint precies bij het gouden horloge, dat hij om zijn rechter pols droeg. En het horloge paste bij het uur van de dag. En nu, op deze avond, had hij ter gelegenheid van zijn ontmoeting met haar in de bar een elegant, rechthoekig horloge om met een subtiel leren bandje in dezelfde kleur als zijn pak. ’s Ochtends had hij bij de bijeenkomst op het Berlijnse hoofdkwartier van hun bedrijf nog een een zware, statige Rolex gedragen. Afgezien daarvan rook hij ook anders dan ’s ochtends. Dat wist ze zeker, want ze was opzettelijk van haar plaats opgestaan en precies boven zijn hoofd over hem heen gaan hangen om een flesje mineraalwater te pakken, en dat terwijl er een heel dienblad vol flesjes voor haar neus stond.

Ze bleef hem de hele middag aankijken. Hij heette Jean en was een Belg “uit het volkomen Franse deel van België”, zoals hij dat zelf bleef benadrukken. Ze had geen idee waarin het Franse deel van België zo ontzettend verschilde van het Vlaamse, maar ging ervan uit, dat het blijkbaar een bijzonder grote eer was om het het Franse deel afkomstig te zijn.

Naar later bleek, was zij niet de enige voor wie Jean de grootste attractie was in dat Berlijnse circus. Mensen uit heel Europa waren naar de centrale in Berlijn gehaald om te komen vertellen, dat ze eigenlijk helemaal niets te vertellen hadden. Sinds een jaar maakte zij samen met hun Belgische counterpart deel uit van een project, dat in Polen gedoemd was te mislukken. De apparaten die hoopten te verkopen waren gewoon niet geschikt voor de Poolse markt. Zonnebrandcrèmes zijn uiteindelijk ook niet gemakkelijk te verkopen aan Eskimo’s. Zelfs niet wanneer die van de allerhoogste kwaliteit zijn.

Ze had hier in de verste verte niet naartoe willen komen en had er alles aan gedaan om iemand anders van haar afdeling voor de klus te strikken. Al lang hadden zij en haar man een reisje naar het Karkonosze-gebergte gepland met een uitstapje naar Praag. Het ging niet door. Berlijn had uitdrukkelijk geëist, dat zij zou gaan en niemand anders. En dan nog met de trein ook, want om de reis naar Berlijn niet helemaal zinloos te laten zijn moest zij eerst een dag doorbrengen op het filiaal van hun bedrijf in Poznań.

Onderweg vanuit Warschau – ze had de laatste tijd een hekel aan treinreizen – had ze alle tijd gehad om een strategie uit te werken, die haar in staat zou stellen de centrale van het project af te houden. Maar Jean, de Belg met manchetknopen die zelfs bij het weer leken te passen, wist iedereen ervan te overtuigen, dat “de Poolse markt zelf nog niet weet dat zij om deze apparaten staat te springen” en dat hij een “idee van een geniale eenvoud heeft om de Poolse markt daarachter te laten komen”. Vervolgens vertelde hij een uur lang tegen een achtergrond van tot in de puntjes verzorgde kleurendia’s over zijn “idee van een geniale eenvoud”.

Afgezien nog van het feit, dat zijzelf aan een kwartiertje genoeg had gehad om hetzelfde verhaal te vertellen, en dan nog in beter Engels ook, had niets van wat op zijn dia’s stond – met uitzondering dan van de kaart van Polen – ook maar iets met de werkelijkheid van doen. Maar niemand behalve zijzelf was daar bijzonder van onder de indruk. Het was duidelijk, dat de directrice uit Berlijn haar beslissing al vóór de presentatie had genomen. Zijzelf had haar eigen beslissing ook al vóór de presentatie genomen. Het probleem was, dat die twee beslissingen nogal van elkaar afweken. Maar hoe kon de directrice het met haar eens zijn? Kon zo’n innemende, knappe man, die Engels sprak met zo’n charmant Frans accent het soms bij het verkeerde eind hebben? De directrice zat naar de Belg, die onzin stond de verkondigen tegen een achtergrond van gekleurde plaatjes, te kijken alsof die zich ieder moment kon gaan uitkleden. Een zwaar geval van menopauze. Maar goed, de verleiding was in de ogen van de directrice stellig het geld van de aandeelhouders wel waard. Bovendien, Eskimo’s kunnen er altijd nog van worden overtuigd, dat zij zelfs tijdens de lange poolnacht verbrand kunnen raken. Door de kosmische straling. En dat zonnebrandcrèmes hun dus zeker van pas zullen komen.

Na Jean was zij aan de beurt. De directrice wachtte het einde van haar toespraak niet eens af. Zij liep de zaal uit nadat haar secretaresse haar naar de telefoon had geroepen. Op die manier kreeg iedereen in de gaten, dat zij de moeite van het beluisteren niet eens waard was. Als op commando bogen zij zich over de toetsenborden van hun laptops en gingen en bloc het Internet op. Zij had in feite evengoed gedichten kunnen opzeggen of in het Pools moppen kunnen vertellen – zij zouden het toch niet hebben gemerkt. Alleen de Belg kwam na afloop van haar presentatie voor haar staan en zei met een ontwapenende glimlach:

– U bent de meest charmante ingenieur die ik ken. Ook al heeft u het helemaal bij het verkeerde eind, ik heb met ingehouden adem en in opperste concentratie naar u zitten luisteren.

Toen zij in haar tas greep om hem haar eigen berekeningen te laten zien, voegde hij daaraan toe:

– Zoudt u mij vanavond misschien in de bar van ons hotel van uw gelijk willen overtuigen? Laten we zeggen, zo rond een uur of tien?

Zonder te aarzelen stemde zij toe. Ze nam niet eens de moeite om het lastiger te maken door een leugentje op te dissen over hoe druk ze het wel niet had die avond. Alle formaliteiten die op de avond thuishoren waren al afgehandeld. Haar trein naar Warschau zou morgen rond het middaguur vertrekken. Bovendien wilde graag één keer in het gezelschap van de Belg verkeren, zonder dat hun Berlijnse directrice daar met haar neus bovenop zat.

Nu was zij, hier in de hotelbar, in ieder geval blij dat zich zich vanmorgen niet al te fanatiek tegen het project had verzet. De Belg was werkelijk charmant. Hij maakte de indruk vaker in het hotel te komen. Met de barman sprak hij Frans – de hotelketen Mercure, waar hun firma traditioneel hun overnachtingen regelde, was eigendom van de Fransen, en daarom sprak het personeel Frans – en het leek alsof zij het goed met elkaar konden vinden.

Nu het project met een jaar was verlengd, zou zij veel vaker de gelegenheid krijgen hem te ontmoeten. Hij viel bij haar in de smaak. Die gedachte ging door haar heen, toen zij hem de volgende cocktail zag bestellen. Terwijl de barman hun de glazen serveerde, die vloeistoffen bevatten met nooit eerder vertoonde pastelkleuren en exotische Franse namen, bracht de Belg zijn gezicht vlak voor het hare.

– Het is lang geleden dat ik de zondag ooit heb ingeluid met zo’n betoverend iemand. Het is even na middernacht. Het is nu dertig april – zei hij, waarop hij zachtjes met zijn glas tegen haar hand tikte en haar haren teder tegen zijn lippen legde.

Dat elektriseerde haar. Lang had zij niet zo’n nieuwsgierigheid gevoeld naar wat er komen ging. Moest zij hem toestaan haar haren in zijn mond te nemen? Had zij het recht zo nieuwsgierig te zijn? Wat zou zij eigenlijk willen dat er verder ging gebeuren? Zij, de echtgenote van een aantrekkelijke man waar al haar vriendinnen jaloers op waren. Hoe ver zou zij kunnen gaan om iets meer te voelen dan alleen die lang vergeten siddering, wanneer een man opnieuw, met gesloten ogen, haar haren kust? Haar man kuste haar haren al lang niet meer en was zo... afschuwelijk voorspelbaar.

Ze dacht daar de laatste tijd vaak aan. Het vervulde haar met onrust. Niet dat alles alledaags zou worden. Zo erg was het niet. Maar de prikkeling was weg. Verdwenen in de dagelijkse gang van zaken. Alles was afgekoeld. Af en toe keerde de warmte terug, voor een ogenblik. De eerste nacht wanneer hij of zij net terug was van een of andere lange reis, na huilpartijen en ruzies, die zij dan besloten in bed bij te leggen, na het drinken van alcohol of het roken van geurige blaadjes op feestjes, tijdens vakanties in vreemde bedden, op vreemde vloeren, tegen vreemde muren of in vreemde auto’s.

Dat was altijd wel gebleven. Laten we zeggen, van tijd tot tijd. Maar het wilde was eraf. Dat mystieke tantra dat er in het begin was geweest. Dat onverzadigbare. Dat verlangen dat ervoor zorgde, dat bij de gedachte alleen al haar bloed ruisend naar beneden gierde en zij, als op commando, nat werd. Nee! Dat was er al lang niet meer. Noch na de wijn, noch na de blaadjes, zelfs niet meer op de parkeerplaats langs de snelweg, waar hij de auto had neergezet nadat zij zonder acht te slaan op de hoge snelheid waarmee zij reden – blijkbaar onder invloed van de muziek die uit de radio kwam – haar hoofd onder zijn armen aan het stuur legde en de gulp van zijn broek begon open te maken.

Het lag waarschijnlijk aan die vanzelfsprekendheid. Alles lag binnen handbereik. Nergens hoefden zijn hun best voor te doen. Elke haar, elke mogelijke geur, elke mogelijke smaak van de huid, zowel in droge als in natte staat, alles kenden zij al van elkaar. Zij kenden alle geheime plekjes van elkaars lichamen, hadden elke mogelijke zucht al gehoord, konden iedere reactie van elkaar voorspellen en geloofden reeds lang in alle bekentenissen. Sommige daarvan werden van tijd tot tijd herhaald. Maar ze maakten geen indruk meer. Ze waren gewoon deel van het draaiboek.

De laatste tijd had zij de indruk, dat seks met haar – waar haalde ze het vandaan? – voor haar man iets weg had van een kerkdienst. Je gaat erheen, denkt helemaal nergens over na, en hebt vervolgens weer een hele week rust.

Misschien gaat dat bij iedereen wel zo? Kan je zo wild naar iemand verlangen, wanneer je die persoon al meer dan tien jaar kent en hebt gezien hoe hij schreeuwt, overgeeft, snurkt, plast en in wat voor toestand hij de wc-bril soms achterlaat?

Misschien is het wel helemaal niet zo belangrijk? Misschien zijn die dingen alleen van belang aan het begin? Misschien is het belangrijkste niet met iemand naar bed te gaan, maar de volgende dag ’s ochtends samen op te staan en thee voor elkaar te zetten?

– Heb ik soms iets verkeerds gedaan? – Jean rukte haar weg uit haar overpeinzingen.

– Dat weet ik nog niet – antwoordde zij met een plichtmatige glimlach – Neem me niet kwalijk. Ik ben zo terug.

In de toiletruimte haalde zij haar lippenstift uit haar tas te voorschijn. Terwijl zij in de spiegel keek, zei zij tegen zichzelf:

– Je hebt morgen een lange weg voor de boeg.

Zij begon haar lippen te stiften.

– En je hebt bovendien een man – voegde zij daaraan toe met een dreigende vinger in de richting van haar spiegelbeeld.

Zij liep het toilet uit. Terwijl zij langs de receptie liep hoorde zij een man, die met zijn rug naar haar toe stond, voor de receptioniste zijn eigen naam spellen:

J-a-k-u-b...

Zij voelde geen nieuwsgierigheid meer naar “wat er verder zou gebeuren”. Zij miste haar man. Ze liep naar de bar in de richting van de man die daar op haar zat te wachten. Ze ging op haar tenen staan en gaf hem een kus op de wang.

– U hebt niets verkeerds gedaan. Integendeel.

Uit haar tasje haalde zij haar visitekaartje te voorschijn en drukte de lege achterkant stevig tegen haar van de verse lippenstift glanzende lippen. Zij legde het kaartje op de bar, naast haar glas met het half leeggedronken pastelkleurige drankje.

– Welterusten – zei zij zacht.

 

HIJ: De taxichauffeur, die in de richting van het verlaten station Berlijn-Lichtenberg reed, was een Pool. Ze zeggen dat 30 procent van de Berlijnse taxichauffeurs Polen zijn.

– Brengt u mij naar een hotel waar een bar is, dat in de buurt van station Berlijn-ZOO ligt en dat duur is.

– Dat is niet moeilijk in deze stad. – De taxichauffeur lachte luid.

Hij meldde zich aan in het hotel. Voor hij van de receptie wegliep, vroeg hij:

– Zou u zo vriendelijk willen zij mij anderhalf uur voordat de eerste trein van station ZOO naar Warschau vertrekt, te wekken?

De jonge receptionist keek op van de documenten waar hij mee bezig was en keek hem onbegrijpend aan.

– Hoe bedoelt u... anderhalf uur? Welke trein? Hoe laat dan?

Hij antwoordde rustig:

– Ziet u, dat weet ik zelf ook niet precies. Maar in de reclame voor jullie hotel schrijven jullie heel pakkend – hij wees naar de kleurenfolder die naast zijn paspoort lag – het Mercure is tijdens de reis niet alleen een veilig dak boven het hoofd. Het Mercure is ook een reis op zich. Wilt u daarom het station bellen om na te gaan hoe laat de trein naar Warschau vertrekt en mij precies negentig minuten wekken voordat hij vertrekt? Ik zou u ook erkentelijk zijn als u een taxi voor mij wilt bellen. Ik wil graag een uur voor het vertrek van de trein naar het station rijden.

– Ja, natuurlijk... – antwoordde de receptionist verlegen.

– Vindt u het goed als ik nog niet naar mijn kamer ga en mijn bagage op de receptie laat staan? Ik wil op dit moment een heleboel geld gaan uitgeven in de bar van uw hotel. U zorgt er wel voor dat in die tijd mijn bagage veilig is, nietwaar?

Zonder op een antwoord te wachten legde hij de leren tas met de laptop bovenop zijn koffer en liep in de richting van een deur, waar muziek achter vandaan kwam.

Uit bolvormige luidsprekers, die aan het plafond hingen van de met geroezemoes vervulde ruimte, kwam rustige muziek. Natalie Cole zong over de liefde. Hij keek rond. Slechts één kruk rondom de ovale bar was vrij. Toen hij wilde gaan zitten en het half leeggedronken glas zag was hij teleurgesteld. Hij wilde al weglopen in de veronderstelling dat de plaats bezet was. Op dat moment draaide een jonge man die op de kruk ernaast zat zich om en zei in het Engels:

– Die plaats is jammer genoeg vrijgekomen. U kunt hier gaan zitten als u zin hebt. – En terwijl hij hem met een glimlach aankeek, voegde hij daaraan toe: – Het is een goede plaats. De barman komt hier heel vaak.

Hij ging zitten en rook direct de subtiele geur van parfum. Lancôme? Biagiotti? Hij sloot zijn ogen. Ja, waarschijnlijk Biagiotti.

Parfums hadden hem altijd gefascineerd. Ze zijn als een boodschap die de drager ervan wil overbrengen. Daar is geen enkele taal voor nodig. Iemand kan doofstom zijn of uit een andere beschaving afkomstig zijn, maar de boodschap komt evengoed over. In parfums zit iets irrationeels, iets geheimzinnigs. Channel Nr. 5, L’Air du Temps en Poème zijn als gedichten, die gedragen kunnen worden. Sommige zijn onverbeterelijk sexy. Ze dwingen tot het bekijken, zelfs tot het begeren, van de vrouw die ze gebruikt. Hij herinnerde zich hoe hij twee jaar geleden in het Prado was geweest. Op een gegeven moment werd hij daar gepasseerd door een vrouw met een zwarte hoed en omgeven door een mystieke geur. Prompt vergat hij El Greco, Goya en de anderen en liep haar achterna. Nu bedacht hij, dat hij de vrouw die hier even tevoren had gezeten en hier haar geur had achtergelaten, ook graag achterna zou zijn gelopen.

Hij leunde voorover met zijn ellebogen op de bar om de aandacht van de barman te trekken, die hier immers zo vaak zou komen. Toen viel zijn oog op het visitekaartje dat naast het glas lag. De contouren van lippen op het witte karton waren duidelijk te zien. De onderlip was duidelijk breder, de bovenlip vormde een vastbesloten boog. Een prachtige mond. Natalia had precies zo’n mond gehad. Hij pakte het kaartje op en hield het tegen zijn neus. Onmiskenbaar Biagiotti! Het moest wel van de vrouw zijn geweest die hier enkele minuten geleden nog had gezeten. Hij wilde nagaan van wie het was. Toen hij het kaartje omdraaide, hoorde hij:

– Neemt u mij niet kwalijk, maar dat kaartje is voor mij bestemd.

– Maar natuurlijk. Dat wilde ik u juist vragen – loog hij, terwijl hij de man het kaartje overhandigde.

Te laat. Hij zou nooit te weten komen van wie het afkomstig was. De man nam het aan, borg het op in de zak van zijn jasje, legde een fooi voor de barman neer op het schoteltje onder zijn koffiekopje en liep zonder een woord te zeggen weg.

– Een fles goed gekoelde Proseco. En een sigaar. De duurste die u hebt – zei hij tegen de barman, die op precies hetzelfde moment voor zijn neus was verschenen.

Zo’n mond had zijn moeder ook gehad. Maar aan zijn moeder was alles mooi geweest.

De dag die voorbij was gedaan en de paar uur erna hadden in zekere zin zijn moeder toebehoord. En helemaal niet omdat hij er op zijn verjaardag over na had gedacht hoe zij hem ter wereld had gebracht.

Hij was gisterochtend van Seattle naar Berlijn gevlogen met maar één doel voor ogen: om eindelijk de plaats te zien waar zijn moeder was geboren. Haar levensgeschiedenis boeide hem de laatste tijd als een roman, in een aantal belangrijke hoofdstukken waarvan hij zelf een rol had gespeeld. Hij was vastbesloten ook de eerdere hoofdstukken te leren kennen.

Zij was niet ver van station Berlijn-Lichtenberg geboren, in een ziekenhuis dat werd geleid door zusters Samaritanen. Toen zijn grootmoeder op haar laatste benen liep, had zijn grootvader haar naar Berlijn gebracht in de hoop dat zij het daar beter zouden krijgen. Hoe heet dat tegenwoordig? Economische vluchteling. Ja. Dat was het precies. Een week na hun aankomst in Berlijn bracht zijn grootmoeder zijn moeder ter wereld. In het ziekenhuis van de zusters Samaritanen. Alleen daar konden barende vrouwen van de straat terecht. Vrouwen zonder geld. Gisteren was hij bij dat gebouw geweest. Nu zat daar een of ander Turks experimenteel theater.

Na drie maanden waren zij teruggegaan naar Polen. Zij konden in Duitsland niet leven. Maar het gaf niets dat zij er slechts drie maanden waren geweest. In haar geboorteakte zou altijd die historische verwijzing blijven staan: geboorteplaats – Berlijn. Op die eenvoudige manier was zijn moeder altijd een Duitse gebleven. En dankzij dat feit had ook hij nu een Duits paspoort en kon hij zonder visum naar Seattle vliegen. Maar toch vloog hij altijd met beide paspoorten op zak. Hij was ooit eens zijn Poolse paspoort vergeten mee te nemen en voelde daardoor net een statenloos burger.

Want hij kon niets anders zijn dan een Pool.

De kelner bracht hem een lichtblauwe fles Proseco, een zilverkleurige huls met een Cubaanse sigaar erin en een kleine guillotine. Terwijl de barman de fles openmaakte stak hij de sigaar op. Het eerste glas dronk hij in één teug leeg. De sigaar was verrukkelijk. Zo’n lekkere sigaar had hij lang niet meer gerookt. Ooit in Dublin, ja. Vele jaren geleden.

Hij kon zijn gedachten aan de wandeling door het verleden van zijn moeder die hij gisteren had gemaakt, niet opzijzetten. Het waren niet alleen het ziekenhuis van de zuster Samaritanen in het vooroorlogse Berlijn en die ene regel in haar geboorteakte die haar Duits maakten. Het lag ingewikkelder. Even ingewikkeld als haar biografie zelf.

Hij was geboren op 30 april als het derde kind van zijn moeders derde man. Op de naamdag van Jakub. Iedereen ging ervan uit, dat hij daarom de naam Jakub had gekregen. Maar zo was het niet. Jakub was de voornaam van zijn moeders tweede man. Een Poolse kunstenaar, die in 1942 Duitser was geworden, alleen maar omdat hij 12 kilometer te ver naar het westen woonde, terwijl de loopgraven bij Stalingrad gevuld moesten blijven. In die tijd maakten de echte, zuivere Duitsers iedereen die dat niet was tot minder zuivere Duitsers. Onmiddellijk daarna maakten zij hen natuurlijk ook tot Duitse soldaten. Iedereen werd immers soldaat. Verlamden, geestelijk zieken, tbc-lijders. Iedereen kon en moest in die dagen soldaat worden. De tweede man van zijn moeder wist dat niet. Hij kon zich geen dag of nacht voorstellen zonder zijn moeder. Daarom zorgde hij er voorafgaande aan zijn medische keuring opzettelijk voor dat hij bezweet was en rende vervolgens op blote voeten rond door de sneeuw in het park – hij hoopte tbc op te lopen. Die kreeg hij inderdaad. Maar toch moest hij de loopgraven in.

Na de oorlog vonden zij elkaar nooit meer terug. Zelfs hun grote liefde vermocht niet te helpen. Toen zij over haar verlies heen was en inmiddels in de overtuiging leefde dat haar kunstenaar haar door de oorlog was ontnomen en dat het nu eenmaal zo had moeten zijn, maakt zijn, Jacobs, vader zijn opwachting in haar leven. Een uitgemergelde maar desondanks onvoorstelbaar aantrekkelijke, rasechte Pool, die Stutthof had overleefd. Zij met haar Duitse nationaliteit, hij met drie jaar kamp achter zich. Zijn vader had hem nooit laten merken, dat hij een hekel had aan Duitsers. Ook al was dat wel het geval. Zou zijn vader het hem ooit hebben vergeven, dat hij in Duitsland was gaan wonen?

Zijn ouders waren er het levende bewijs van, dat het onderscheid tussen Polen en Duitsers slechts een afspraak onder historici was, waar zij vervolgens gehele volken van hadden weten te overtuigen. Trouwens, de hele geschiedenis is uiteindelijk een afspraak. Vooral met betrekking tot een gemeenschappelijke leugen. De afspraak was, dat alleen die leugen zou worden onderwezen en de andere leugens niet.

Hij begon zich weer somber te voelen. Genoeg somberheid voor vandaag. Het was tenslotte zijn verjaardag. Hij nam de fles uit de zilveren emmer ijs en schonk zichzelf een volgend glas in. Vandaag zou hij naar huis gaan.

 

ZIJ: Alle plaatsen in de eerste klasse waren uitverkocht. Zij had de fout begaan geen plaatsen voor de terugreis te reserveren toen zij nog in Warschau was. De dame achter het loket op station Berlijn-ZOO zei dan ook:

– Ik heb alleen nog twee plaatsen vrij in de tweede klasse. Allebei in rookcoupés. Wilt u die hebben?

Het vooruitzicht van ruim een halve dag in een rokerig hok vervulde haar met afschuw. Maar wat kon ze eraan doen?

Zij ging bij het raam zitten met haar gezicht in de rijrichting. Ze zat helemaal alleen in de coupé. De trein zou pas over een half uur vertrekken. Uit haar koffer nam nam een boek en een map met documenten van de bijeenkomst in Berlijn uit haar koffer. Haar leesbril. Een flesje mineraalwater. Haar mobiele telefoon. Een CD-speler, CD’s, reservebatterijen. Zij trok haar schoenen uit en deed de twee bovenste knoopjes van haar rok los.

De coupé raakte langzaam vol. Door de luidsprekers werd het vertrek van de trein aangekondigd, maar één plaats was nog steeds vrij. De trein was al in beweging toen plotseling de deur van de coupé openging. Zij keek op van haar boek en hun ogen ontmoetten elkaar. Zij ontweek zijn blik niet. Hij was het die als eerste wegkeek. Hij zag er op dat moment uit als een beschaamd klein jongetje. Hij legde zijn koffer op het bagagerek. Uit een leren tas haalde hij een computer. Hij ging op de vrije plaats bij de deur zitten. Ze had het gevoel, dat hij naar haar keek. Ze schoof haar voeten weer in haar schoenen en vroeg zich af of hij de losse knoopjes van haar rok kon zien.

Even later stond hij op. Uit zijn tas nam hij een blikje Coca-Cola light en drie fel gekleurde tijdschriften: “Der Spiegel”, “Playboy” en “Wprost”. Hij legde ze op zijn schoot. Ze had geen idee waarom, maar het feit dat hij een Pool was deed haar plezier.

Hij trok zijn jasje uit en stroopte de mouwen van zijn donkergrijze overhemd op. Hij was bruinverbrand. Zijn haar zat in de war, alsof hij rechtstreeks uit zijn bed de coupé was binnengelopen. Ongeschoren. De knoopjes van zijn overhemd waren los. Hij was niet jong, maar wel jeugdig. Vanaf het moment dat hij was binnengekomen hoopte zij, dat niemand een sigaret zou opsteken. Toen hij binnenkwam vulde hij de coupé met de geur van zijn eau de toilette. Die geur wilde zij zo lang mogelijk blijven ruiken.

Onder haar brilleglazen door gluurde zij stiekem naar hem. Hij begon te lezen. Zij keerde ook terug naar haar boek. Op een gegeven moment bekroop haar een gevoel van onrust. Zij keek op. Hij staarde haar aan. Hij had verdrietige, vermoeide, groenige ogen. Met de vingers van zijn rechterhand tegen zijn lippen keek hij haar doordringend aan. Het bezorgde haar een vreemd, warm gevoel. Zij glimlachte tegen hem.

Hij legde zijn tijdschriften terzijde en pakte zijn computer. Zijn medepassagiers keken met belangstelling naar hem. Uit de zak van zijn colbert haalde hij een mobiele telefoon te voorschijn, waarop hij vooroverleunde en hem aan een speciale poort aan de achterkant van zijn computer verbond. Misschien had niet iedereen in de coupé in de gaten wat hij nu van plan was, maar zij wist, dat hij verbinding maakte met het Internet.

Eventjes vond zij het pretentieus wat hij deed, uiterlijk vertoon, hier in deze trein kort na hun vertrek uit Berlijn, maar toen zij zag hoe aandachtig hij naar het scherm tuurde, bedacht zij dat het... dat hij volstrekt niet pretentieus was, en dat het ook geen uiterlijk vertoon was.

Zij legde een hand onder haar bloes en maakte discreet de knoopjes van haar rok vast. Ze maakte haar haar in orde en ging rechtop zitten.